وَأَلْقَتْ مَا فِيهَا وَتَخَلَّتْ ﴿٤﴾
En datgene, wat er in is, uitgeworpen zal worden, en zij ledig zal overblijven.
يَٰٓأَيُّهَا ٱلْإِنسَٰنُ إِنَّكَ كَادِحٌ إِلَىٰ رَبِّكَ كَدْحًۭا فَمُلَٰقِيهِ ﴿٦﴾
O mensch! indien gij oprecht arbeidt, arbeidt gij om uwen Heer te zien, en gij zult hem aanschouwen.
فَأَمَّا مَنْ أُوتِىَ كِتَٰبَهُۥ بِيَمِينِهِۦ ﴿٧﴾
En degeen, wien hij zijn boek in de rechterhand zal hebben gegeven.
وَأَمَّا مَنْ أُوتِىَ كِتَٰبَهُۥ وَرَآءَ ظَهْرِهِۦ ﴿١٠﴾
Maar hij wien men het boek zijner werken achter den rug zal geven,
إِنَّهُۥ كَانَ فِىٓ أَهْلِهِۦ مَسْرُورًا ﴿١٣﴾
Omdat hij op aarde onbeschaamd te midden van zijn gezin zijne genoegens naleefde;
فَلَآ أُقْسِمُ بِٱلشَّفَقِ ﴿١٦﴾
Daarom zweer ik bij de roode kleur van den schijn van den zonsondergang.
وَإِذَا قُرِئَ عَلَيْهِمُ ٱلْقُرْءَانُ لَا يَسْجُدُونَ ۩ ﴿٢١﴾
En dat zij niet aanbidden, als hun de Koran wordt voorgelezen?
وَٱللَّهُ أَعْلَمُ بِمَا يُوعُونَ ﴿٢٣﴾
Maar God kent de kwaadwilligheid wel, die zij in hunne borsten verborgen houden.