ٱلَّذِينَ إِذَا ٱكْتَالُواْ عَلَى ٱلنَّاسِ يَسْتَوْفُونَ ﴿٢﴾
Die, als zij van anderen koopen eene volle maat verlangen,
وَإِذَا كَالُوهُمْ أَو وَّزَنُوهُمْ يُخْسِرُونَ ﴿٣﴾
Maar die bedriegen als zij voor anderen meten of wegen.
أَلَا يَظُنُّ أُوْلَٰٓئِكَ أَنَّهُم مَّبْعُوثُونَ ﴿٤﴾
Weten zij niet, dat zij eens zullen worden opgewekt
يَوْمَ يَقُومُ ٱلنَّاسُ لِرَبِّ ٱلْعَٰلَمِينَ ﴿٦﴾
Den dag waarop de mensch voor den Heer van alle schepselen zal staan? Volstrekt niet.
كَلَّآ إِنَّ كِتَٰبَ ٱلْفُجَّارِ لَفِى سِجِّينٍۢ ﴿٧﴾
Waarlijk, het register van de zondaren is zekerlijk in Sidjîn.
وَيْلٌۭ يَوْمَئِذٍۢ لِّلْمُكَذِّبِينَ ﴿١٠﴾
Wee op dien dag over hen, die de profeten van bedrog hebben beschuldigd.
ٱلَّذِينَ يُكَذِّبُونَ بِيَوْمِ ٱلدِّينِ ﴿١١﴾
Die den dag des oordeels als een valschheid loochenen!
وَمَا يُكَذِّبُ بِهِۦٓ إِلَّا كُلُّ مُعْتَدٍ أَثِيمٍ ﴿١٢﴾
Niemand loochent dien als eene valschheid, behalve de zondaar en de schuldige;
إِذَا تُتْلَىٰ عَلَيْهِ ءَايَٰتُنَا قَالَ أَسَٰطِيرُ ٱلْأَوَّلِينَ ﴿١٣﴾
Die, als hun onze teekenen worden herinnerd, zeggen: Dit zijn fabelen van de ouden.
كَلَّا ۖ بَلْ ۜ رَانَ عَلَىٰ قُلُوبِهِم مَّا كَانُواْ يَكْسِبُونَ ﴿١٤﴾
Volstrekt niet.--Maar hunne lusten hebben veeleer een sluier over hunne harten geworpen.
كَلَّآ إِنَّهُمْ عَن رَّبِّهِمْ يَوْمَئِذٍۢ لَّمَحْجُوبُونَ ﴿١٥﴾
Volstrekt niet. Dien dag zullen zij van hunnen Heer zijn uitgesloten;
ثُمَّ إِنَّهُمْ لَصَالُواْ ٱلْجَحِيمِ ﴿١٦﴾
En zij zullen in de hel worden gezonden, om verbrand te worden.
ثُمَّ يُقَالُ هَٰذَا ٱلَّذِى كُنتُم بِهِۦ تُكَذِّبُونَ ﴿١٧﴾
Dan zullen de wachters der hel tot hen zeggen: Dit is, wat gij als een valschheid hebt geloochend.
كَلَّآ إِنَّ كِتَٰبَ ٱلْأَبْرَارِ لَفِى عِلِّيِّينَ ﴿١٨﴾
Waarlijk, het register van de daden der rechtvaardigen is Illioen.
إِنَّ ٱلْأَبْرَارَ لَفِى نَعِيمٍ ﴿٢٢﴾
Waarlijk, de rechtvaardigen zullen te midden van genoegens wonen.
عَلَى ٱلْأَرَآئِكِ يَنظُرُونَ ﴿٢٣﴾
Op zetels (uitgestrekt), zullen zij voorwerpen van genoegens aanschouwen.
تَعْرِفُ فِى وُجُوهِهِمْ نَضْرَةَ ٱلنَّعِيمِ ﴿٢٤﴾
Gij zult den glans der vreugde op hunne aangezichten zien.
يُسْقَوْنَ مِن رَّحِيقٍۢ مَّخْتُومٍ ﴿٢٥﴾
Men zal hun zuiveren (keurigen) wijn te drinken geven, die gezegeld zal zijn.
خِتَٰمُهُۥ مِسْكٌۭ ۚ وَفِى ذَٰلِكَ فَلْيَتَنَافَسِ ٱلْمُتَنَٰفِسُونَ ﴿٢٦﴾
Het zegel zal van muskus wezen. Laat dus hen die trachten deze gelukzaligheid te verkrijgen, streven haar te verdienen.
عَيْنًۭا يَشْرَبُ بِهَا ٱلْمُقَرَّبُونَ ﴿٢٨﴾
Eene fontein waarvan degenen zullen drinken, die de goddelijke tegenwoordigheid nabij komen.
إِنَّ ٱلَّذِينَ أَجْرَمُواْ كَانُواْ مِنَ ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ يَضْحَكُونَ ﴿٢٩﴾
Zij die zondig handelen, bespotten de ware geloovigen.
وَإِذَا ٱنقَلَبُوٓاْ إِلَىٰٓ أَهْلِهِمُ ٱنقَلَبُواْ فَكِهِينَ ﴿٣١﴾
En als zij tot hun volk wederkeeren, komen zij terug, terwijl zij spottende gebaren maken.
وَإِذَا رَأَوْهُمْ قَالُوٓاْ إِنَّ هَٰٓؤُلَآءِ لَضَآلُّونَ ﴿٣٢﴾
En als zij hen zien, zeggen zij: Waarlijk, deze zijn verdoolde menschen.
فَٱلْيَوْمَ ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ مِنَ ٱلْكُفَّارِ يَضْحَكُونَ ﴿٣٤﴾
Daarom zullen ware geloovigen eens de ongeloovigen bespotten;