عَلِمَتْ نَفْسٌۭ مَّا قَدَّمَتْ وَأَخَّرَتْ ﴿٥﴾
Dan zal iederen ziel kennen, wat zij heeft misdreven.
يَٰٓأَيُّهَا ٱلْإِنسَٰنُ مَا غَرَّكَ بِرَبِّكَ ٱلْكَرِيمِ ﴿٦﴾
O mensch! wat heeft u omtrent uwen barmhartigen Heer verleid,
ٱلَّذِى خَلَقَكَ فَسَوَّىٰكَ فَعَدَلَكَ ﴿٧﴾
Die u geschapen en verzameld heeft, en u op den rechten weg leidde,
كَلَّا بَلْ تُكَذِّبُونَ بِٱلدِّينِ ﴿٩﴾
Waarlijk, doch gij loochent het laatste oordeel als eene valschheid.
إِنَّ ٱلْأَبْرَارَ لَفِى نَعِيمٍۢ ﴿١٣﴾
De rechtvaardigen zullen zekerlijk op eene plaats des genots zijn;
يَصْلَوْنَهَا يَوْمَ ٱلدِّينِ ﴿١٥﴾
Zij zullen daarin worden geworpen, om op den dag des oordeels verbrand te worden,
ثُمَّ مَآ أَدْرَىٰكَ مَا يَوْمُ ٱلدِّينِ ﴿١٨﴾
Nogmaals; wat zal u doen begrijpen wat de dag des oordeels is?