وَإِذَا ٱلْمَوْءُۥدَةُ سُئِلَتْ ﴿٨﴾
Als aan het meisje, dat levend wordt begraven, zal gevraagd worden.
ذِى قُوَّةٍ عِندَ ذِى ٱلْعَرْشِ مَكِينٍۢ ﴿٢٠﴾
Begaafd met kracht, en met waardigheid in het aangezicht van den bezitter van den troon,
وَلَقَدْ رَءَاهُ بِٱلْأُفُقِ ٱلْمُبِينِ ﴿٢٣﴾
Hij heeft hem reeds aan den helderen gezichteinder gezien.
وَمَا هُوَ عَلَى ٱلْغَيْبِ بِضَنِينٍۢ ﴿٢٤﴾
En hij verdenkt de geheimen niet, die hem werden geopenbaard.