وَٱلنَّٰزِعَٰتِ غَرْقًۭا ﴿١﴾
(Ik zweer) bij de engelen, die de zielen van sommigen met geweld uitscheuren.
وَٱلسَّٰبِحَٰتِ سَبْحًۭا ﴿٣﴾
Bij hen, die al zwemmende, met de bevelen van God (door de lucht) voortglijden;
يَوْمَ تَرْجُفُ ٱلرَّاجِفَةُ ﴿٦﴾
Op een zekeren dag zal de benarrende klank der trompet het heelal verontrusten:
يَقُولُونَ أَءِنَّا لَمَرْدُودُونَ فِى ٱلْحَافِرَةِ ﴿١٠﴾
De ongeloovigen zeggen: Zal men ons zekerlijk daarheen doen terugkeeren, van waar wij kwamen?
أَءِذَا كُنَّا عِظَٰمًۭا نَّخِرَةًۭ ﴿١١﴾
Nadat wij verrotte beenderen zijn geworden, zullen wij dan weder tot het leven worden opgewekt?
قَالُواْ تِلْكَ إِذًۭا كَرَّةٌ خَاسِرَةٌۭ ﴿١٢﴾
Zij zeggen: waarlijk deze opstanding is hersenschimming.
فَإِنَّمَا هِىَ زَجْرَةٌۭ وَٰحِدَةٌۭ ﴿١٣﴾
Waarlijk, de trompet zal zich slechts eenmaal doen hooren.
إِذْ نَادَىٰهُ رَبُّهُۥ بِٱلْوَادِ ٱلْمُقَدَّسِ طُوًى ﴿١٦﴾
Toen zijn Heer in de heilige vallei Toewa hem toeriep;
ٱذْهَبْ إِلَىٰ فِرْعَوْنَ إِنَّهُۥ طَغَىٰ ﴿١٧﴾
Zeggende: Ga tot Pharao; want hij is op eene onbeschaamde wijze zondig.
وَأَهْدِيَكَ إِلَىٰ رَبِّكَ فَتَخْشَىٰ ﴿١٩﴾
Ik wil u tot uwen Heer leiden, opdat gij moogt vreezen te zondigen.
فَأَرَىٰهُ ٱلْءَايَةَ ٱلْكُبْرَىٰ ﴿٢٠﴾
En hij toonde hem het zeer groote teeken van den staf, die in eene slang veranderde.
فَأَخَذَهُ ٱللَّهُ نَكَالَ ٱلْءَاخِرَةِ وَٱلْأُولَىٰٓ ﴿٢٥﴾
Daarom kastijdde God hem met de straf van het volgende leven en met die van het tegenwoordige leven.
إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَعِبْرَةًۭ لِّمَن يَخْشَىٰٓ ﴿٢٦﴾
Waarlijk, hierin is een voorbeeld voor hem, die vreest weerspannig te zijn.
ءَأَنتُمْ أَشَدُّ خَلْقًا أَمِ ٱلسَّمَآءُ ۚ بَنَىٰهَا ﴿٢٧﴾
Is het moeielijker u te scheppen, dan wel den hemel?
رَفَعَ سَمْكَهَا فَسَوَّىٰهَا ﴿٢٨﴾
God heeft dien gebouwd. Hij heeft dien hoog opgevoerd, en heeft dien volmaakt gevormd.
وَأَغْطَشَ لَيْلَهَا وَأَخْرَجَ ضُحَىٰهَا ﴿٢٩﴾
En hij heeft den nacht daarvan duister gemaakt, en heeft zijn licht voortgebracht.
يَوْمَ يَتَذَكَّرُ ٱلْإِنسَٰنُ مَا سَعَىٰ ﴿٣٥﴾
Op dien dag zal de mensch zich herinneren, wat hij opzettelijk heeft gedaan.
وَبُرِّزَتِ ٱلْجَحِيمُ لِمَن يَرَىٰ ﴿٣٦﴾
En de hel zal aan het oog van den toeschouwer worden vertoond.
وَأَمَّا مَنْ خَافَ مَقَامَ رَبِّهِۦ وَنَهَى ٱلنَّفْسَ عَنِ ٱلْهَوَىٰ ﴿٤٠﴾
Maar hij die de verschijning voor zijn Heer zal hebben gevreesd, en zijne ziel in hare lusten zal hebben bedwongen.
يَسْـَٔلُونَكَ عَنِ ٱلسَّاعَةِ أَيَّانَ مُرْسَىٰهَا ﴿٤٢﴾
Zij zullen u ondervragen nopens het jongste uur, en wanneer de vastbepaalde tijd daarvan zal zijn.
إِنَّمَآ أَنتَ مُنذِرُ مَن يَخْشَىٰهَا ﴿٤٥﴾
En gij zijt slechts een waarschuwer, voor hen die het vreezen.